In de Nederlandse taal zijn lidwoorden soms lastig. Je weet misschien dat het de tafel is en het boek, maar wat zeg je bij woorden als stroom? Zeg je de stroom of het stroom?
Het antwoord is: de stroom.
Het antwoord: de stroom
Het antwoord is “de stroom”. Bijvoorbeeld:
- De stroom is uitgevallen.
- De stroom raast door de rivier.
Waarom de stroom en niet het? Omdat stroom in beide betekenissen (elektriciteit én water) een “de” woord is.
Wanneer gebruik je de stroom?
- Bij elektriciteit:
- De stroom viel uit door de storm.
- Pas op! De stroom staat nog op dat apparaat.
- Bij water of een vloeiende massa:
- De kinderen speelden aan de oever van de stroom.
- De stroom van lava vernietigde het dorp.
Maar… bestaat het stroom dan ook?
Nee. “Het stroom” is taalkundig fout. Wat je misschien verwart, is de werkwoordsvorm:
- ✅ Het stroomt hard vandaag.
- ❌ Het stroom is hard vandaag.
In de juiste zin is stroomt een werkwoord, en het is het onderwerp — net zoals in het regent of het sneeuwt. Je zegt dan niet de regent, toch?
Dus:
- Het stroomt → goed (werkwoordsvorm)
- Het stroom → fout (verwarring met zelfstandig naamwoord)
Samenvatting
✅ De stroom
❌ Het stroom
✅ Het stroomt (werkwoord)
Of je nu over elektriciteit praat of over een rivier: het is altijd de stroom.
Heb je zelf een lastig geval met ‘de’ of ‘het’? Gebruik de volgende site.
Wil je dit artikel herschreven hebben voor kinderen, taalleerders of een andere doelgroep? Laat het gerust weten!
